Oost-Indisch Huis

De trots van de VOC Enkhuizen, en miss­chien wel van heel Enkhuizen, was het Oost Indisch Huis op de Wierdijk. In 1630 betrokken de VOC bewind­heb­bers het grote gebouw. Ze had­den het lat­en bouwen omdat de Engelse Toren te klein was gewor­den.

Aan de Wierdijkz­i­jde waren de kan­toren geves­tigd. Links werk­ten de boekhoud­ers en, in twee aparte kamert­jes, de sol­dijboekhoud­ers die de per­son­eel­sad­min­is­tratie bij hield­en. In het mid­den was de grote cen­trale hal, die ook toe­gang gaf tot de bin­nen­plaats. Rechts was de ver­gaderza­al voor de bewind­heb­bers en een kamert­je voor de kame­nier­ster (con­ciërge). De drie andere zij­den, de kelders en de zold­ers waren alle­maal ingericht als pakhuizen. In het gebouw wer­den ook de veilin­gen gehouden waar­bij de goed­eren uit Azië verkocht wer­den.

De stad­schirurgi­jn van Enkhuizen was vaste bezoek­er van het Oost Indisch Huis. Hij was ver­ant­wo­ordelijk voor de vakken­nis van de scheep­sart­sen en de inhoud van de medici­jnkast aan boord van de schep­en.

Het groot­ste medis­che prob­leem was scheur­buik. Vooral op schep­en die in het vroege voor­jaar vertrokken, de Kerst- of de Paasvloot, kon­den de beman­nin­gen gedec­imeerd wor­den. De man­schap­pen waren vaak door de win­ter al onder­voed voor­dat ze aan de reis begonnen. Dit gold met name voor de scheep­slieden die in han­den waren gevallen van de ceelsverkoop­sters.

Berucht is de reis van ’t Huis de Vlot­ter in 1731. Het schip haalde door de scheur­buik de Kaap de Goede Hoop niet eens. Uitein­delijk waren er van de ongeveer 200 beman­ningsle­den nog maar vijf over die nog wat kon­den doen. De rest lag of ziek in de kooi of was al overleden. Met de grootst mogelijke moeite hebben die vijf een ver­zoek om hulp naar Kaap­stad weten te kri­j­gen.

In de tweede helft van de acht­tiende eeuw nam het aan­tal scheur­buik­slachtof­fers af. Na aller­lei exper­i­menten, de arme patiën­ten kre­gen zelfs ver­dund zwavelzu­ur te drinken, dat was ook zuur en niet zo duur als cit­roe­nen, ont­dek­ten de Hol­lan­ders de zuurkool. De Heren XVII stelden het ver­plicht en langza­am nam het aan­tal gevallen van scheur­buik af.

In 1682 kocht de VOC bij een open­bare verkop­ing het woon-pakhuis dat door Pieter van Beren­steyn gebouwd was. De fam­i­lie van Beren­steyn had de Ver­pond­ing of onroerend­goed­be­last­ing niet betaald. De VOC richtte het hele gebouw in als pakhuis. Het pand is bek­end gewor­den onder de naam Peper­huis naar de peperko­r­rels die tot in de twintig­ste eeuw tussen de vlo­er­naden gevon­den wer­den. Ten oost­en van het Oost Indisch Huis was de grote scheep­swerf van de Com­pag­nie. De straat­naam ‘Tim­mer­w­erf’ herin­nert hier nog aan.

Over de Com­pag­nies­brug (genoemd naar de VOC uit­er­aard) kocht de VOC in 1734 nog meer opsla­gruimte. De brouw­er­ij van Andries Haak, op dat moment één van de bewind­vo­erders van de VOC, aan de Zwaanstraat, werd ook ingericht als pakhuis. Nu ligt hier het par­keert­er­rein­t­je achter het Stad­huis.

De plaat­selijke bewind­heb­bers had­den bin­nen hun VOC kamer een redelijke autonomie. Ze kocht­en hun eigen pan­den, namen hun eigen per­son­eel in dienst, bouw­den hun eigen schep­en en organ­iseer­den hun eigen veilin­gen. Maar alles bin­nen de kaders die de Heren XVII bepaald had­den. Zo wer­den bij de veilin­gen de bodem­pri­jzen en de hoeveel­he­den te veilen goed­eren door de Heren XVII vast­gesteld. Zo ook bij de scheeps­bouw: het type schep­en en de uitrust­ing wer­den door de ‘cen­trale direc­tie’ van de VOC voorgeschreven.

De Heren XVII stelden ook de routes vast. De schip­pers moesten, om de wind­stille gebieden langs de kust van Afri­ka te ver­mi­j­den, bij­na langs Brazil­ië varen: de zoge­naamde Wageweg. Ver­plicht was ook de tussen­stop in de Tafel­baai. In de mid­den van de zeven­tiende eeuw had de Com­pag­nie daar zelfs een ned­erzetting geves­tigd om voor voor­raden te zor­gen, het was het begin van Kaap­stad.

De hoog­ste ambte­naar onder de Heren XVII was de Gou­verneur-Gen­er­aal in Batavia. Hij bestu­urde het han­del­snetwerk dat de VOC in Azië had opge­bouwd. Batavia was, sinds de tij­den van Jan Pieter­sz. Coen, het cen­trum. Alle schep­en uit de patria voeren eerst naar Batavia, elke retourvloot vertrok ook weer uit Batavia. Pogin­gen om een tweede cen­trum in het west­elijk gedeelte van de Indis­che Oceaan in te richt­en liepen uitein­delijk op niets uit.

Na het fail­lisse­ment van de VOC in 1796 nam de Marine het Oost Indisch Huis over. Eerst werd er een oplei­din­gin­sti­tu­ut in geves­tigd en in 1812 een Marine­hos­pi­taal. Op 11 juni 1816 brandde het gebouw af. De Enkhuiz­ers waren er zo van onder de indruk dat zelfs de feestelijkhe­den ter her­denk­ing van de slag bij Water­loo erbij inschoten. Een kerk­di­enst was vol­doende.

In 2010 ont­dek­te Ruben Schalk, geschiedenis­stu­dent aan de Uni­ver­siteit Utrecht, tij­dens zijn scrip­tieon­der­zoek in het West­fries Archief te Hoorn het tot nu toe oudst bek­ende ‘aan­deel’ ter wereld. Het stuk dateert uit 1606 en is uit­gegeven door de VOC-kamer Enkhuizen.